1. | Men tekent een cirkel van 35 tot 50 cm op de grond. Een speler van het team die de toss gewonnen heeft (team A) gooit het but (houten doelballetje) vanuit de cirkel op een afstand tussen de 6 en 10 meter van de cirkelrand |
2. | Een speler van team A gooit onderhands en met beide voeten in de cirkel en op de grond, één boule, zo dicht mogelijk bij het but. |
3. | En speler van team B probeert nu zijn boule bij het but te werpen. De boule van team A mag hierbij weggeschoten worden of het but mag met de boule verplaatst worden. Team B blijft dit proberen, om dichterbij het but te komen dan Team A, totdat het gelukt is. |
4. | Komt de boule van team B dichterbij, dan is team A weer aan de beurt om te gooien en dichterbij te komen. Ook zij gaan hiermee door tot dit gelukt is. |
5. | Zo blijven de teams afwisselend werpen totdat één van de teams geen boules meer heeft. Vervolgens probeert het andere team met de resterende boules dichterbij het but te komen dan de boules van de tegenpartij, |
6. | Iedere boule die dichterbij het but ligt dan de beste boule van de tegenpartij telt voor 1 punt. |
7. | Het team dat de werpronde heeft gewonnen, maakt op de plaats waar het but ligt opnieuw een cirkel. Vanuit hier wordt het but weer uitgegooid en plaats ook de eerste boule. De tegenstander is nu weer aan de beurt om te verbeteren. |
8. | Het team dat als eerste 13 punten uit de diverse werprondes verzameld, wint het spel. |